Status VI: Improviseren met Status
Spelen met status: hoe een koning een voetveeg kan zijn en een voetveeg een koning
Voorbereiding
Neem uit een pak speelkaarten alle ruitenkaarten.
Hoe
Maak twee teams (A,B). Team A start, team B observeert.
Ronde 1: instructie team A
"Jullie gaan een scène spelen waarin jullie allemaal bezoekers zijn op de opening van de tentoonstelling van een belangrijke kunstenaar. Op deze opening lopen allerlei mensen rond: de galeriehouder, een museumdirecteur, beveiliging, de catering, schrijvende pers, de kunstenaar zelf, haar moeder en misschien komt zelfs prinses Beatrix. Bedenk zelf wie je bent, maar verklap dat niet. Kies nu eerst je rol".
Als iedereen een rol gekozen heeft, geef je de vervolginstructie: "Je hebt een rol gekozen. Die rol ga je dadelijk spelen, maar eerst geef ik je een speelkaart. Je speelt je rol met de statuspositie van die kaart. We spreken af dat de Aas de hoogste status is en de 2 de laagste status. Als je dus een 2 hebt , ben je het minst belangrijk van alle aanwezigen op de opening, zelfs als jij de rol van prinses Beatrix speelt. Dan ben je dus een prinses die erg opkijkt tegen alle andere aanwezigen. Zorg dat je je gedrag goed afstemt op wat je de andere bezoekers ziet doen: staat er iemand tussen die ook heel onbelangrijk lijkt, dan moet jij, als je een 2 hebt, zorgen dat jij je nog onbelangrijker maakt!
Het tegenovergestelde kan ook: als jij als bediende een Aas krijgt, dan speel je die bediende alsof je de allerbelangrijkste persoon op dit feestje bent! En als je iemand tegenkomt in de scene die óók heel belangrijk doet, moet jij er nog een schepje bovenop doen. Maar let op: het is lastiger als je een 7 hebt. Je bent dan niet heel belangrijk, maar je hebt ook weer niet de laagste status. Zorg door interactie met de andere spelers dat je je status goed neerzet.”
Check of alle deelnemers de opdracht snappen. Ga langs met de speelkaarten en laat iedereen een kaart trekken. Zorg dat ze niet elkaars kaarten zien. Als iedereen zijn kaart heeft begint de scene.
Laat de deelnemers een tijdje spelen. Moedig ze aan met verschillende mensen de interactie te zoeken. Na ongeveer 5 minuten stop je de scène en vraag de spelers om nog niet te verklappen welke kaart ze hebben.
Nabespreken ronde 1
Vraag aan Team B om de spelers van Team A op volgorde te zetten, met links de speler waarvan de observatoren denken dat die de laagste kaart heeft, en rechts de speler met de hoogste kaart. Vraag steeds aan de observatoren welk gedrag maakte dat ze iemand die positie willen geven. Dat levert waarschijnlijk wat onderlinge discussie op.
Als de line-up klaar is, vraag je de spelers om hun kaart te laten zien. Als spelers niet op de goede plek in de line-up blijken te staan, bespreek je kort na hoe dat is gekomen. Bedank daarna de spelers van Team A, zeg dat zij nu observatoren worden en vraag Team B de spelvloer op te komen.
Ronde 2: instructie team B
Bepaal je of je team B dezelfde opdracht laat doen of dat je ze een andere, moeilijkere opdracht geeft. Hier volgt de andere instructie:
"Jullie gaan dezelfde situatie spelen, maar met een andere opdracht. Kies eerst een rol voor jezelf. Heb je je rol in gedachten? Trek een kaart, maar bekijk hem NIET! Je weet dus bv wel dat je een museumdirecteur bent, maar je weet nog niet welke status je hebt. Houd de kaart open voor je borst, zodat de andere spelers zien welke kaart jij hebt. Als je tijdens de scène iemand ontmoet, zie je dus van die speler welke kaart/status die heeft. Ga die speler dan behandelen naar de waarde van die kaart: iemand met een 2 is je voetveeg, en iemand met een Aas is echt heel belangrijk. Maar let erop: de anderen zien ook jouw kaart, en gaan jou tegelijkertijd behandelen naar de waarde van jouw kaart! Via die ander kom je er dus achter of die persoon jou belangrijk of onbelangrijk vindt. Probeer gedurende de scène te achterhalen wat jouw status is en ga je daarnaar gedragen.”
Check of alle deelnemers de opdracht snappen. Daarna laat je iedereen blind een kaart trekken en begint de scène. Na 5 minuten stop je de scène en geef direct de volgende opdracht: “Steek nu de kaart zonder te kijken even in je broekzak. Straks gaan jullie net als Team A zonder overleg een line-up maken, maar neem eerst even een moment om te bedenken welke mensen jou heel belangrijk vonden, – die hou je aan je rechterkant en welke mensen jou niet zo belangrijk maakten; die hou je aan je linkerhand. Na tien tellen mogen jullie gaan staan.” Als spelers niet op de goede plek in de line-up blijken te staan, vraag je aan de observatoren van Team A hoe dat kan en wat ze hebben gezien in het afstemmen van de status tussen de spelers.
Nabespreken op
- Waarmee vergroot of verklein je je status?
- Hoe werken status en functie of rol op elkaar in?
- Is je status altijd hetzelfde of verandert dat? Wanneer?
- Wanneer heb je een hogere status? Wanneer heb je een lagere status?