RET-oefening
Over belemmerende overtuigingen en onderliggende angsten
Hoe
Iedere deelnemer schrijft twee dingen op:
Vraag 1: wat vind je moeilijk om te zeggen? (1 zin)
Vraag 2: wat vind je moeilijk om te horen? (1 zin)
Geef ze een paar minuten om hier over na te denken. Zorg dat ze de zinnen in de directe rede opschrijven (alsof ze de zin zeggen).
Ronde 1:
De acteur gaat tegenover een deelnemer (A) zitten. A zegt wat hij bij vraag 1 heeft opgeschreven tegen de acteur. De acteur reageert spontaan op wat er tegen hem gezegd wordt. Als A bijv. tegen hem zegt: “Ik wil dat je naar me luistert” kan hij iets antwoorden als: “Waarom zou ik naar jou luisteren?” Hij gaat dus de strijd aan. Hou het kort: na max 20 seconden stop je het gesprekje. Vraag A hoe het was om dit te zeggen en wat hij hier moeilijk aan vindt, of waar hij bang voor is. Vaak spreken mensen dan belemmerende overtuigingen, of angsten uit als: “Dan ben ik bang dat ik ruzie krijg”, of “Dan vindt hij me dom”.
Ga zo alle cursisten af.
Ronde 2:
De acteur gaat tegenover een deelnemer (F) zitten. F geeft z'n briefje aan de acteur. De acteur leest wat er staat en spreekt dat zonder enige voorbereiding uit tegen de deelnemer, b.v. “Dat heb je slecht gedaan”. F mag reageren.
Na max 20 sec. vraag je F hoe het was om dit te horen en wat hij hier moeilijk aan vindt. Vaak spreken mensen dan (belemmerende) overtuigingen uit als: “Ik ben altijd bang dat ik niet goed genoeg ben”, of “….. dat mensen mij…..”.
Nabespreken op
- Belemmerende overtuigingen
- Is er een verband tussen die twee zinnen? Wat zegt dat over jou?